Een pezige man van een jaar of 35 zit op de bovenste spijl van het gesmede hek, dat de Binnendieze scheidt van de grindbak. De zon beschijnt hem in deze maartse zomer, het is wel twintig graden. Hij heeft net iets geroepen en kijkt met een wat sluwe glimlach naar de vrouw die de twee treetjes naar de Uilenburg is opgelopen.
Zij draait zich terug en zegt:
‘Helemaal verdiend!”
Blijkbaar hebben ze net een spelletje gespeeld, want in het grind liggen zilverkleurige ballen. Op z’n Bosschisch zijn het Sjeudeboelballe. Het edele Franse spel, dat misschien wel het beste omschreven kan worden met de tijdloze woorden van Rémi Gaillard: C’est en faisant n’importe quoi, qu’on devient n’importe quoi. Vrij vertaald: Door iets te doen, wordt je iemand. Pétanque is in Frankrijk een soort godsdienst. Als je in de Campagne deelneemt aan zo’n wedstrijd moet je serieus kijken, slimme opmerkingen maken over wie “ligt” en aanwijzingen geven aan je teamgenoten die nog wel ballen over hebben. Omdat jij al je worpen al verknoeid hebt en richting de butte bent gesukkeld. De Nederlanders hebben het Spel met de Ballen met hun gewone lankmoedigheid omarmd, om tijdens vakanties, en alle momenten waarop ze zich ontspannen willen voelen, net te doen of ze deze eredienst helemaal begrijpen en kunnen uitvoeren.
Bosschenaren hebben het volgens mij gewoon toegevoegd aan het assortiment borrel-excuzen. In en rond de Binnenstad zijn er wel twintig plekjes die officieel of officieus als boulebaan zijn ingericht, zoals langs de Dommel aan de ‘overkant’. Vanuit mijn perspectief van Uilenburger ben ik gelegitimeerd dat de overkant te noemen.
“Ons” bouleveldje is illegaal, tenminste, het mist het officiële plaveisel van geelgrijs grit, da’s een soort fijne kattenbakvulling. Hier ligt een grof gebroken donkergrijze steen, in brokjes van zo’n een of twee centimeter doorsnee. Eigenlijk ook best geschikt, want met het verstrijken van de tijd en het passeren van honderdduizenden toeristen, waarvan er veel even over het smeedijzeren hek willen hangen om onder de overkluizing van nummer 16 te kijken, is het grind flink vastgetrapt en is er een speelbare ondergrond ontstaan.
Bankjes staan er niet in onze boulebak. Maar goed ook, want die zouden de vrije lijn blokkeren. Nu kan het buutje geworpen worden zonder gevaar om weg te ketsen, kunnen de knieën geknikt en de arm gezwaaid. Concentratie wisselt af met ontspanning, met Bossche klets en een lekker drankje. Vandaag is het geen pintje, maar een lekkere witte wijn, een Clair de Lène. De fles staat – met nog slechts een halve vulling- naast de lege glazen op het muurtje, dat vandaag dienst doet als bar.
De spelers hebben de lokale economie gesteund, deze biologische wijn is uit de Languedoc-Roussillon geïmporteerd door de Uilenburgse Wijnwinkel Proef, zo leert het web me. Naast winkel is Proef ook een proeflokaal, waar ik binnenkort mijn wijn-onkunde eens moet afstoffen.
De man roept terug naar de vrouw:
‘Och, volgens mij is het nu zes-zes. Het blijft heen en weer gaan’.
De vrouw pakt haar jas van het muurtje en loopt weg.
Die laatste opmerking lijkt me gepast filosofisch op deze plek, waar Cornelis Verhoeven in steen is vereeuwigd. Wat zou hij in essayvorm te melden hebben gehad over deze on-Bossche activiteit? Dat is weer een ander verhaal……